Terug naaar Tijdmachine

1873

Ontginningen in Gilze en Rijen

De Raad van State stimuleerde de boeren al sinds 1786 om woeste gronden te ontginnen; ze kregen vrijstelling van bepaalde grondlasten. Toch gebeurde ontginnen maar mondjesmaat in onze gemeente. In de eerste helft van de 19e eeuw bleef het beperkt tot 650 bunder. Was er mest over, dan brachten de boeren kleine perceeltjes dicht bij huis in cultuur. In 1873 bestond 49% van de totale oppervlakte in Gilze en Rijen nog uit heide en woeste gronden. Tussen 1880 en 1914 werden de Nerhovenseheide en de Molenschotseheide gedeeltelijk tot bos- en cultuurgrond ontgonnen. In 1923 waren heide en woeste gronden al teruggelopen naar 24%.
De ontginningen kwamen pas echt op gang met de komst van de kunstmest in het begin van de twintigste eeuw. De kleine boer had voor die tijd niet genoeg financiële middelen en wilde op de oude voet voortgaan. Alleen kapitaalkrachtigen kochten grotere percelen woeste domeingrond. Zij gebruikten de ontgonnen gronden voor bosbouw. Daar was immers geen mest voor nodig. Vervolgens kwamen de meer draagkrachtigen en later ook boeren en nijverheidslieden, die grond in cultuur brachten. Nog later verscheen pas de kleine boer op het toneel.