In de Bronstijd (ongeveer 3000 tot 800 voor Christus) vond in onze omgeving op grote schaal ontbossing plaats voor de landbouw. Bewoners gebruikten de grond tot de bodem uitgeput was (en zandgrond was dat al snel) en trokken daarna verder. Daardoor kwamen er grote heidevelden. En zo ontstond in de loop der eeuwen ook het landschap, zoals dat er rond het begin van de jaartelling moet hebben uitgezien. Stukken in cultuur gebrachte grond, omgeven door woeste gronden, bossen, zandverstuivingen, moerassen en vennen.
Mensen gingen wonen op iets hoger gelegen ruggen in het landschap, waar ze zich veilig voelden voor het water, maar waar ze toch water in de buurt hadden.